Live Q&A sessie met Dr. Antonio Vela over de wereld van reproductie

Dr. Antonio Vela is afgestudeerd in 1998, en sinds 2017 een geassocieerd professor aan de Faculteit Diergeneeskunde van Zaragoza. Momenteel werkt hij eveneens als onafhankelijk consultant bij de grootste varkensintegratie in Spanje; ThinkinPig SL. Hij is een gerenommeerd expert op het gebied van vruchtbaarheid, met als specialisatie echografie van het vruchtbaarheidsstelsel.

Onlangs presenteerde hij voor dierenartsen drie praktijkcases, waarin hij het probleem schetste en de oplossing en conclusie gaf met betrekking tot reproductieproblemen bij zeugen. In zijn laatste live online sessie was er de mogelijkheid hem een aantal vragen voor te leggen op basis van deze cases.

In case1 – het belang van een goed vaccinatiemanagement werden er na een aanpassing in het vaccinatieschema tegen parvo en vlekziekte plots problemen ten gevolge van vlekziekte vastgesteld. Vragen die gesteld zijn in dit kader.

Vraag: Heeft u de afgelopen jaren een toename gezien in vlekziekte problematiek door de restrictie op antibioticumgebruik?

Antwoord: Ja, vlekziekte problemen zien we veel in Ibérische varkens die buiten gehouden worden en daardoor ook moeilijker te vaccineren zijn. Maar in Spanje zien we ook een stijging van vlekziekte in vleesvarkens en zeugen ten gevolge van reductie in antibiotica gebruik. We kunnen het meestal herleiden tot een suboptimale vaccinatie van bijvoorbeeld zeugen in groepshuisvesting.

Vraag: Bij de analyse van de reproductieparameters bespreekt u de ratio tussen late regelmatige terugkomers en het totaal aantal regelmatige terugkomers. En ook bij de onregelmatige terugkomers. Kunt u uitleggen waarom deze ratio’s belangrijk zijn?

Antwoord: Het is belangrijk om een grondige analyse te maken van terugkomers. Het is niet alleen regelmatig versus onregelmatig dat van belang is (verwacht wordt een verhouding van 3 op 1 in normale omstandigheden). Minstens zo belangrijk is om te kijken naar het tijdstip wanneer de terugkomers optreden en alle mogelijke risicofactoren. Dat geeft extra informatie over de mogelijke oorzaak, en of er een verdenking is van een infectie. In veel gevallen zijn reproductiemissers te herleiden tot managementfouten, zelfs bij onregelmatige terugkomers. De 3 voornaamste factoren om na te gaan zijn bronstdetectie, voeding en omgeving. Vooral in de zomer is een hoge staltemperatuur een risico op embryonale sterfte. In groepshuisvesting is stress om toegang tot voer een serieus risico. Met name in de zomermaanden wordt daarom het voerniveau verhoogd en minder gekeken naar de conditie op dat moment. Een hoog voerniveau en koeling zijn de twee sleutelfactoren om reproductieproblemen te voorkomen tijdens de warme zomers in Spanje.

In  case 2 – vruchtbaarheidsproblemen bij gelten werd een bedrijf omschreven dat problemen had met de vruchtbaarheid van gelten. Ook hierover kwamen veel vragen binnen.

Vraag: Met betrekking tot het meten van de lichaamsconditie bij gelten: kunnen we hiervoor een meetlint gebruiken dat de conditie laat inschatten op basis van de borstomtrek? Wat is uw mening over deze methode?

Antwoord: Het belangrijkste is dat je een methode gebruikt waarin je vertrouwen hebt. Er wordt bij ons niet gewerkt met de methode die de borstomtrek meet. We gebruiken de echo apparatuur om spier en vet te meten ter hoogte van P2, of we wegen het dier. Omdat de gelten tegenwoordig door de genetische vooruitgang minder millimeter vet aanzetten, gebruiken we vaker het gewicht van het dier.

Vraag: Wat is het ideale tijdstip om een hormoonanalyse uit te voeren? Zou u adviseren om de progesterontest routinematig uit te voeren op bedrijven waar men moeite heeft om het juiste inseminatietijdstip te bepalen?

Antwoord: Wij gebruiken geen hormonale testen maar echografisch onderzoek om de baarmoeder en de eierstokken in beeld te brengen, en zo het cyclusstadium te bepalen. Het gebruik van de progesterontest heeft enkele nadelen en daarom gebruiken we dit niet. Ten eerste moet je bloedmonsters nemen en ten tweede geeft een lage progesteron-waarde niet direct uitsluitsel, waardoor het na 10 dagen herhaald moet worden.

Vraag: Heeft u ooit de reproductie resultaten van gelten vergeleken naargelang de bronst werd geïnduceerd met gonadotropines? Zijn de resultaten minder goed dan bij een natuurlijke cyclus?

Antwoord: Het eerste wat we duidelijk moeten stellen is als je gonatropines wilt inzetten, je zeker moet zijn dat je de inseminatie niet uitvoert tijdens diezelfde cyclus. Dat leidt onherroepelijk tot slechte resultaten. Indien men gonadotropines gebruikt bij een groep gelten van 7,5 maand oud, om ze tijdens de daaropvolgende oestrus te insemineren, is de kans groot dat er veel gelten in hun eerste cycli zitten en men daardoor minder goede resultaten behaalt. Dat ligt niet aan de gonadotropines, maar aan het lage ovulatiegetal in eerste cycli. Daarom is het advies om gonadotropines enkel te gebruiken voor de inductie van de puberteit en de geïnduceerde oestrus over te slaan. Insemineert men de gelt pas bij een volgende (natuurlijke) cyclus, dan zijn de reproductieresultaten goed.

Vraag: Zijn er speciale oorzaken voor infantilisme? Bijvoorbeeld mycotoxines, genetische factoren, etc…

Antwoord: Infantilisme komt zeer zelden voor, het gaat over niet meer dan 1% van de dieren. De ovaria zijn heel klein, slechts 5 millimeter in diameter. Het is moeilijk om te begrijpen wat de onderliggende oorzaak is. Genetica is belangrijk, maar het is bovenal een individuele afwijking. Mycotoxines hebben wel een grote invloed op de puberteit en de oestrus, maar niet op infantilisme.

Vraag: Wat is uw ervaring wat betreft mogelijke oorzaken voor stille bronst?

Antwoord: Stille bronst is een probleem maar een veel groter probleem is tegenwoordig de kwaliteit van de oestrus, voornamelijk bij gelten. De dieren vertonen geen duidelijke sta-reflex terwijl we via echografisch onderzoek zien dat de ovaria wel follikels bevatten van 7-8 millimeter, een grootte die net vóór het ovulatiemoment wordt bereikt. Je zou dus wel een sta-reflex mogen verwachten maar toch is die er niet. Hierdoor twijfelt de inseminator over het juiste tijdstip van inseminatie.

In  case 3 – mummies en kleine tomen werd aangetoond dat een PRRS uitbraak gevolgen kan hebben voor de bescherming na parvo vaccinatie. Een doorbraak van parvo was het gevolg, met veel mummies en te kleine nesten als uitkomst. Na deze case kregen we volgende vragen binnen:

Vraag: Tijdens het laatste ESPHM congres waren er verschillende publicaties over parvo cases in Denemarken en Nederland. Wat denkt u, is er een toename in het aantal parvo cases?

Antwoord: Er zijn twee redenen waarom we op de bedrijven nu ook nog steeds problemen met PPV tegenkomen. Ten eerste is de druk in de bedrijven toegenomen omwille van bedrijfsgrootte, het streven naar de hoogst mogelijke productie en het grote aantal gelten dat we jaarlijks introduceren. Ten tweede is het moeilijk om goede werknemers te vinden. De bedrijfsvoering en de vaccinatieprotocollen worden complexer en werknemers hebben het moeilijk om alle informatie op te nemen en/of zijn onvoldoende opgeleid. Daardoor wordt het vaccinatieprotocol vaak niet goed uitgevoerd.

We kunnen in ieder geval concluderen dat het niet is doordat het virus veranderd is of doordat de vaccins niet goed zouden werken. En het geldt niet alleen voor PPV, waar we jaarlijks enkele cases van zien, maar ook voor andere ziekten.

Vraag: Er zijn bedrijven die vanaf de vierde of vijfde worp stoppen met parvo vaccinatie. Wat is uw mening daarover? Behouden de oudere zeugen dan voldoende immuniteit?

Antwoord: Ja, mijn mening is dat het wel op deze manier zou kunnen. Maar het is wel gebruikelijk om op hetzelfde moment tegen vlekziekte te vaccineren. Vraag is wat je ermee bereikt om de parvo vaccinatie weg te laten? Het aantal zeugen met 4 worpen of meer is klein in vergelijking met de totale zeugenstapel. Dus ja, je kunt het wel doen maar het is niet zeker of dat een economisch voordeel oplevert. Bovendien maak je het vaccinatieprotocol complexer met meer risico op fouten.

Vraag: Vanaf welke leeftijd is het mogelijk om gelten te vaccineren tegen parvo?

Je kunt beginnen vanaf 5 maanden. Deze leeftijd moet je echt als minimum hanteren omdat  maternale immuniteit gedurende 4 maanden of langer aangetoond kan worden.